do ÂściÂągnięcia; pobieranie; pdf; download; ebook

[ Pobierz całość w formacie PDF ]

obacz vlijen, leggen, neerleggen
obacz bemanning
obacz vilt
obacz foutief, verkeerd, fout, onjuist
obacz ampère
obaj beide, allebei, alle twee de
obala afgeven op, afbreken, afkammen
obala neervellen, wippen, kappen, vellen
obala ontzenuwen, weerleggen
obala ondergraven, ondermijnen
obalać afschaffen
obalenie afschaffing
obalić afschaffen
obalić (teorię itp) exploderen, losbarsten, ontploffen
obarczyć beproeven, bedroeven, verdriet doen
obarczyć zadel
obawa aanhouding, arrestatie
obawa beklemming, angst, benauwdheid
obawÄ… aangelegenheid, belang
obcas hiel
obcążki knijper, schaar
obcesowo abrupt, kortaf, botweg
obcesowy kortaf, bruusk, abrupt, bot, steil
obchodzenie siÄ™ kuur, behandeling
obchodzić vieren, opdragen, celebreren
obchodzić (przepisy) ontwijken, mijden, uit de weg gaan
obchodzić się aanpakken, aan komen lopen
obchodzić się ( z czymś) aanpakken, aan komen lopen
obchodzić się z czymś) oor, kruk, handvat, hengsel, klink
obchodz rondgaan, omgaan
obciąć afknotten
obciążać aanklacht, beschuldiging
obciążać (konto debetzijde, debet
obciążenie laden
obciążenie (maszyny itp) plicht, verplichting
obciążenie1 laden
obciążyć gewicht
obciążyć hipotecznie hypotheek
obciążyć podatkiem belasten, aanslaan
obcina maaien
obcinać kadrować kadrowanie afknotten
obcisły stipt, nauwsluitend, streng, nauw
obcokrajowiec buitenlander
obcokrajowy uitheems, buitenlands
obcy ijselijk, afschuwelijk
obcy uitheems, buitenlands
obcy buitenlands, vreemd, onwennig
obecnie enfin, komaan, nou, nu, wel, tja
obecnie tegenwoordig
obecność bijzijn, presentie, aanwezigheid
obecny actueel
obecny tegenwoordig, actueel
obejmować omhelzen, omarmen
obejmować omsluiten
obejmował omvatten, beslaan
obejmował omhelzen, omarmen
obejmował bevatten, inhouden, behelzen
obejść się bez czegoś rondgaan, omgaan
obelgi laaien, vlammen
obelżywy krenkend, beledigend, grievend
Oberon Oberon
obetrzeć afvegen, wissen, afdrogen, afwissen
obezwładnia geweld aandoen, overmeesteren
obezwładnia bedelven, overstelpen, verpletteren
obficie in overvloed, ruimschoots, rijkelijk
obfitość onbekrompenheid, overvloed
obfitować in overvloed aanwezig zijn
obfitować (
obfitować ( w coś) in overvloed aanwezig zijn
obfity uitbundig, copieus, abundant, rijk
obfity uitgebreid, omvangrijk, veelomvattend
obfity (posiłek) uitbundig, copieus, abundant, rijk
obgryzać knagen, knabbelen
obiad diner, middagmaal, middageten
obiad twaalfuurtje, lunch
obiecywać beloven, toezeggen, uitloven
obieg omloop, circulatie, roulatie
obieg muntsoort, valuta
obieg klotsen, plassen, kabbelen, klapperen
obieg projektu omloop, circulatie, roulatie
obiekt mikpunt, onderwerp, object, ding
obiekt moduł wynikowy mikpunt, onderwerp, object, ding
obiektyw lens
obierać schillen, afpellen, jassen
obierać kartofle commissie, opdracht, boodschap
obietnica beloven, toezeggen, uitloven
obietnicÄ… beloven, toezeggen, uitloven
obieżyświat wereldreiziger
obijać opvullen, vullen, opzetten
obijać (meble) opvullen, vullen, opzetten
objaśniać uitleggen, interpreteren, duiden
objaśnienie toelichting, explicatie
objaw voorbode, voorteken, teken
objaw teken, symptoom, verschijnsel
objazd aberratie, afwijking
objazd tournee, rondreis
objętny zoel, lauw
objętość geluidssterkte, inhoud, volume
objętość stała geluidssterkte, inhoud, volume
oblać (egzamin) floppen, in het water vallen
oblegać belegeren
oblegać belegering, beleg
oblewanie viering
oblężenia belegering, beleg
oblężenie belegering, beleg
oblicz in aanmerking komen, meetellen
obliczać meten, berekenen
obliczać in aanmerking komen, meetellen
obliczenie rekenschap, rekening
obliczyć derde macht, dobbelsteen, blok
obliczyć objętość rekening, conto
obligacja aanhechting
obligacji aflossing, amortisatie, afschrijving
oblodzenie glacé
obładować beladen, inladen, belasten, laden
obławą bejagen, jagen, jacht maken op
obłąkany bezetene, gek, krankzinnige
obłąkany dolzinnig, dol, gek, krankzinnig
obłok wolk
obłudny loos, bedrieglijk, dubbelhartig
obłudny gehuicheld, geveinsd, huichelachtig
obmycie wassing
obmywać louteren, reinigen, schoonmaken
obnażony onopgesmukt, bloot, naakt, onbedekt
obniżenie afname
obniżenie afdraaien, verlagen
obniżenie bariery potencjału w wyniku depressie
polaryzacji drenu
obniżenie wydajnoÅ›ci invloed hebben op, beïnvloeden
obniżka afname
obniżyć kleinmaken, vernederen, verootmoedigen
obniżyć afdraaien, verlagen
obniżyć się neerdrukken, deprimeren
obniżyć się verlagen, afdraaien
oboje beide, allebei, alle twee de
obojętność flegma
obojętny lauw, onverschillig
obojętny neutraal, afzijdig, onpartijdig
obok naast elkaar
obok langs, naar, blijkens, ingevolge
obok bezijden, naast, behalve
obok siebie aan, nabij, bij, dichtbij, naast
obok siebie aan, nabij, naast, bij, dichtbij
obok siebie sluiten, dichtmaken, dichtdoen
obok siebie naast, eerstkomend
obołudny gehuicheld, geveinsd, huichelachtig
obopólny onderling, wederkerig, wederzijds
obora loods, keet, schuur, barak
obowiÄ…zek plicht, verplichting
obowiÄ…zek verplichting, plicht
obowiÄ…zek verantwoordelijkheid
obowiÄ…zkowy bindend, dwingend, gedwongen
obowiÄ…zujÄ…cy strip, reep, band, strook, windsel
obozować legeren, kamperen
obój hobo
obóstwiać verafgoden, adoreren, aanbidden
obóz legeren, kamperen
obóz koncentracyjnjy legeren, kamperen
obrabiać functioneren, het doen
obracać anders maken, veranderen
obracać się anders maken, veranderen
obrachunek akkoord, accoord, overeenstemming
obrać zawód zich eigen maken, adopteren
obradował koesteren, broeden, broeden op
obrady actie, handeling, optreden, gedoe
obrady conferentie
obramowanie schoorsteenmantel
obramowanie prostokÄ…tne omringen, omgeven, insluiten
obraz afbeelding, prent, plaat
obraz beeld, prent, afbeelding, plaat
obraz elektronowy knippatroon, patroon
obraz tytułowy beeld, prent, afbeelding, plaat
obraz wizja rysunek schildering, doek, schilderij
obraz zadania beeld, prent, afbeelding, plaat
obraz zadania moduł ładowania afbeelding, prent, plaat
(zadania)
obraza beledigen, krenken, affronteren
obraza troetelen, koesteren, vertroetelen
obrazÄ… beledigen, krenken, affronteren
obrazić się beledigen, affronteren, krenken
obrazowo oneigenlijk, figuurlijk
obrazowy oneigenlijk, figuurlijk
obrazliwy krenkend, beledigend, grievend
obrazliwy agressief
obrazliwy aanvallend, offensief
obrażać gescheld
obrażać beledigen, krenken, affronteren
obrażać beledigen, affronteren, krenken
obrÄ…czka wal, beugel, ring
obręb kompas
obrocie fietsen, wielrijden
obrocie anders maken, veranderen
obrona weer, defensie, afweer, verdediging
obrona defensie, verdediging, weer, afweer
obrona przeciwlotnicza bescherming
obronÄ… defensie, verdediging, weer, afweer
obronić opkomen voor, verweren, verdedigen
obroża kraag, boord, halsboord
obrożą kraag, boord, halsboord
obrót revolutie, omwenteling
obrót omzet
obrus laken
obrus tafellaken, dekservet
obryzgać klapperen, plassen, kabbelen, klotsen
obrzÄ…dek ritueel
obrzezać besnijden
obrzeże cirkelomtrek, buitenkant
obrzęd ceremonie, plechtigheid
obrzęd ritus, kerkgebruik, rite
obrzęk pof, poef
obrzydliwy ijselijk, afgrijselijk
obrzydliwy misselijk, stuitend, onsmakelijk
obrzydliwy venijnig, vergiftig, giftig
obrzydzenie gruweldaad, verschrikking, gruwel
obsada afgietsel, gegoten voorwerp
obsceniczny schuin, obsceen, schunnig
obserwacja berisping, aanmerking, blaam, standje [ Pobierz całość w formacie PDF ]

  • zanotowane.pl
  • doc.pisz.pl
  • pdf.pisz.pl
  • autonaprawa.keep.pl
  • Cytat

    Dawniej młodzi mężczyźni szukali sobie żon. Teraz wyszukują sobie teściów. Diana Webster

    Meta